Inleiding

Zoals het hoort bij Zwitserse discretie, zitten er bij de verbazingwekkendste bouwwerken van Zwitserland geen hoogste of duurste gebouwen ter wereld. Verbazingwekkend is veel eerder de breedte en veelzijdigheid aan kwaliteit, die zich uitstrekt van de bergen tot het vlakke land en van de randgebieden tot in de stad.

Elke stroming van betekenis in de Europese bouwcultuur heeft ook in Zwitserland karakteristieke voorbeelden, zij het in bescheiden omvang - per slot van rekening ontbreken in de Zwitserse geschiedenis ook de almachtige heersers die voor zichzelf dergelijke bouwkundige monumenten hebben neergezet. Daartegenover staat dat het land kan terugzien op 200 jaar vrede - en op veel waardevol cultureel erfgoed dat bewaard is gebleven. Hele steden en dorpen hebben veel van de oorspronkelijke structuur van de nederzetting kunnen behouden. De stad Bern, door UNESCO opgenomen in het register als locatie voor 'Cultureel erfgoed van de mensheid', is slechts één van de vele voorbeelden. Zwitserland heeft derhalve ook een reputatie als openluchtmuseum. Als bouwcultuur interessant zijn o.a. ook de woningen - daarin manifesteert zich de voor Zwitserland karakteristieke regionale autonomie. Verkennenswaardig zijn de stenen huizen in Tessin, de huizen in Engadin, nederzettingen in Wallis, Oost-Zwitserse fachwerkgebouwen, de huizen in Appenzell, de chaletbouw in Bern of de bouwwerken in de Jura. Maar niet alleen historisch geïnteresseerden kunnen in Zwitserland hun hart ophalen. Met name vanaf de vroege 20e eeuw ontwikkelen zich in Zwitserland enkele gedurfde en visionaire architecten die mondiaal aanzien verwerven. Vele van hun werken verrijken en verlevendigen 'openluchtmuseum Zwitserland' met aangename contrasten en moderne accenten.

Eigentijdse architectuur

In de jaren 20 krijgen de Bauhausopvattingen van Walter Gropius ook voet aan de grond in Zwitserland. Met name Charles Edouard Jeanneret, Le Corbusier genoemd, is daarbij een grondlegger. Hij probeert een koppeling te maken tussen menselijke existentie en de industriële samenleving. Aangezien zijn concepten in Zwitserland maar moeilijk acceptatie konden vinden, werkte hij voornamelijk in het buitenland. Zijn eerste en laatste werken staan in Zwitserland: Villa Jeanneret-Perret en het Heidi-Weber-gebouw. Zijn ideeën effenen de weg voor een nieuwe architectuur die zich baseert op functionaliteit en doelmatigheid en hij is daarmee wereldwijd, maar zeker ook in Zwitserland, het voorbeeld voor een nieuwe generatie aankomende architecten. In de jaren 60 vormen de werken van de Italiaan Aldo Rossi (1931-1997), een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het postmoderne en gastlector/docent aan de ETH in Zürich, een uitbreiding van en deels een contrast op de functionele, ook wel brutalisme genoemde architectuur van Le Corbusier. Hij propageert met de 'architettura analoga' een ontwerpproces dat nadruk legt op subjectieve en fenomenologische relaties. Rossi's vooronderstelling van autonome architectuur, het analytische conflict van de stad met een typologische vraagstelling, levert een essentiële bijdrage aan de emancipatie van de tweede moderne Duits-Zwitserse architectuur na 1945. In de jaren 80 wordt uiteindelijk de Tessiner Tendenza vanwege de exacte formele en ambachtelijke kwaliteit populair en ontwikkelt zich, met Mario Botta als internationaal bekende vertegenwoordiger, tot een van belangrijkste traditionele stromingen binnen de eigentijdse Zwitserse architectuur. Deze realiseert een unieke symbiose tussen het realisme, het moderne, historisch besef en landschappelijke harmonie en benadrukt vooral ook het poëtische van de constructie. Sinds de jaren 90 zorgen de minimalistische bouwwerken van Herzog & de Meuron voor internationale aandacht.

Bekende eigentijdse Zwitserse architecten

Le Corbusier

De beeltenis van Le Corbusier (1887-1965) staat op het 10-Franken biljet. Hiermee eert Zwitserland zijn toonaangevendste architect van de 20e eeuw. Al vroeg kiest Charles-Edouard Jeanneret - zo luidt de naam van de beroemdste inwoner van La-Chaux-de-Fonds - een compromisloze weg: hij wenst een radicale verandering van de architectuur, voor hem het logische gevolg van de pijlsnelle technische ontwikkelingen en de verschuivingen in levensgewoonten. Als vooraanstaande theoreticus in de architectuur vindt hij het de taak van de architect om doelmatige, functionele en economische ontwerpen te creëren. In de jaren 20 formuleert Le Corbusier vijf punten als centrale kenmerken van de nieuwe architectuur. Hij maakt gebruik van de nieuwe technische mogelijkheden van zijn tijd door het toepassen van gewapend beton, staal en geprefabriceerde delen in zijn geheel nieuwe bouwwerken. Als multigetalenteerde vormgever ontwerpt hij bovendien hele stadswijken. Daarbij ontwikkelt hij een woonunit, die hij als ideale oplossing voor massale herhaling maar meteen vijf keer laat bouwen, zowel in Marseille als in Berlijn, en daar bekend staat als 'woonmachine'. Een van de opmerkelijkste werken van Le Corbusier is de iconische bedevaartskerk Notre-Dame-du-Haut in Ronchamp (FR). In Zwitserland staat een van de beginwerken uit zijn loopbaan, Maison Blanche (1912) in La Chaux-de-Fonds. De vertrekken kunnen worden bezichtigd en zijn te huur voor evenementen. Toonaangevend is het Clarté gebouw (1932) in Genève. Dit geldt als prototype van het Moderne, dat in de jaren 50 wereldwijd opgang deed. Het Centre Le Corbusier (1951-1955) in Zürich geldt als overzichtskunstwerk van Le Corbusier. Bovendien bevat het een museum dat zijn leven en werk documenteert.

Max Frisch

Max Frisch (1911–1991) staat bekend als een van de grootste schrijvers van Zwitserland. Maar is echter ook een afgestudeerde architect. Na zijn afgebroken studie Germanistiek en literaire eerste uitgaven, voltooit hij namelijk wel de studie architectuur aan de ETH. Een van zijn beroemdste werken is openluchtzwembad Letzigraben in Zürich. Met dit ontwerp wint Frisch in 1943 de architectuurprijsvraag van de stad Zürich. Na het succes van zijn roman Stiller kiest Frisch toch voor een carrière als schrijver. Architecten treden op als personages in zijn romans.

Peter Zumthor en de Bündner

Peter Zumthor (*1943) uit Bazel ontwikkelde zich als voortrekker van architectuur in Bünden. Zijn ontwerpen verspreidden het concept van oorspronkelijke Zwitserse bouwstijlen tot over de landsgrenzen. Peter Zumthor is een perfectionist en staat erom bekend dat hij lang schaaft aan zijn ontwerpen. De bouwwerken van Zumthor zijn sober en markant, modern en toch inheems. Zij baseren op de fundamentele elementen van het licht en het materiaal. Met minimale middelen wordt maximale werking bereikt. Dat maakt Zumthor tot de mysticus onder de architecten.
Zumthor's bekendste bouwwerk is Therme Vals (1996) in het kanton Graubünden. In deze voormalige rotsthermaalbron creëert Zumthor een stille, bijna devote ambiance. De architectuur wordt gekenmerkt door het harmonische samenspel van water, groen Valser kwartsiet en gedempt licht. In Sumvitg GR staat kapel Sogn Benedetg (1988), waarmee Zumthor zijn doorbraak realiseert. Bij Chur bouwt hij Wohnheim Masans, een kubisch wooncomplex voor senioren. Zumthor's belangrijkste werken in het buitenland zijn Kunsthaus Bregenz, (1997), Kolumba, het kunstmuseum van aartsbisdom Köln (2007) en die in Bruder-Klaus-Feldkapelle in de Eifel (2007). Behalve Peter Zumthor kent Bünden nog andere interessante architecten. Zoals Valerio Olgiati, oorspronkelijk werkzaam in Los Angeles. Sinds 2008 werkt hij vanuit Flims. Deze architect, die ook doceert als gastprofessor, creëert een reeks indrukwekkende bouwwerken. Bijvoorbeeld het schoolgebouw in Paspels (1998), het gele gebouw in Flims (1999) of het ateliergebouw van kunstenaar Linard Bardill (2007) in Scharans. Andrea Deplazes, ETH-professor en oprichter van architectenbureau Bearth & Deplazes, ontwerpt met zijn team aan de ETH de Monte-Rosa-Hütte (2009), die als een bergkristal glinstert in de gletsjerwereld van Wallis. Ook Gion A. Caminada laat van zich spreken. Hij bouwt de graftombe bij de kerk (2002) in Vrin en het meisjesinternaat 'Unterhaus' in Disentis (2004).

Mario Botta en de Tessiner

Mario Botta (*1943) uit Medrisio TI ontwerpt op 16-jarige leeftijd zijn eerste gebouw. Na zijn studie in Venetië begint hij zijn carrière met een eigen architectenbureau in Tessin. Sindsdien creëert hij vanuit Lugano gemakkelijk herkenbare meesterwerken op drie continenten: zoals de Kathedraal van Évry in Frankrijk(1990), het San Francisco Museum of Modern Art in San Francisco (1995), de Cymbalista synagoog in Tel Aviv (1998), het Watari Museum in Tokio (1988) en de Kyobo Tower in Seoul (1997). Behalve richtinggevende woongebouwen uit zijn beginperiode, behoren ook musea, bibliotheken, theaters en sacrale ruimten tot de opvallende bouwwerken van zijn hand. Mario Botta werkt vaak met massieve bouwmaterialen zoals natuursteen, baksteen of beton en gebruikt regelmatig regionale elementen. Hij handhaaft strikt geometrische, eenvoudige vormen en speelt graag met licht en schaduw. Door deze combinatie ogen de vaak massieve bouwwerken licht en elegant. Botta doceert wereldwijd als professor in de architectuur; zijn werken zijn meervoudig onderscheiden.

Wandelaars kennen de beroemde kerken van Botta in Tessin: de Chiesa San Giovanni Battista (1996) in Mogno en de porfier rode Chiesa Santa Maria degli Angeli (1996), op de Monte Tamaro. In Lugano ontwerpt Botta een Busterminal (2001), die 's nachts afhankelijk van het seizoen in uiteenlopende kleuren is verlicht. Andere bekende bouwwerken zijn het Museum Tinguely (1996) in Bazel of de Tschuggen-Bad 'Bergoase' (2007) in Arosa.

Belangrijke vertegenwoordigers van de Tessiner Tendenza zijn behalve Mario Botta o.a. Livio Vacchini, Luigi Snozzi, en Aurelio Galfetti. Tot Vacchini's belangrijkste werken behoren de scholen in Locarno, Losone (samen met Aurelio Galfetti) en Montagnola, en het Postcentrum in Locarno, de multifunctionele hal in Losone en de renovatie van de Piazza del Sole in Bellinzona. Zijn laatste grote bouwwerk is het omstreden kantorencomplex Ferriera, dat in 2003 werd gebouwd in Quartiere Nuovo von Locarno en omgeven wordt door een stalen rasterwerk. Ver weg van elk cliché en tegen een sterke weerstand in, kon de ook politiek actieve Snozzi zijn visie op het opnieuw interpreteren van het kleinschalige stedelijke leven op indrukwekkende wijze realiseren bij de revitalisering van het stadje Monte Carasso (vanaf 1977), dat hij transformeerde van een versplinterde en structuurloze nederzetting tot een dorp met een eigen identiteit.

Herzog & de Meuron

Deze beide ETH-architecten richtten hun bureau op in 1978 en exploiteren inmiddels vestigingen in Londen, München, Barcelona, San Francisco en Tokio. Hun lijst met internationaal toonzettende architectuur is lang: deze begint met het Tate Modern (2002) in Londen, het 'Vogelnest' (2008) in Beijing en de 'Elbphilharmonie' in Hamburg, om de drie bekendste te noemen. De lijst gaat verder met andere prestigieuze gebouwen zoals het Prada Aoyama Epicenter (2002) in Tokio, of het Vitra-Haus (2010) in het Duitse Weil am Rhein. Deze beide ontwerpers uit Bazel denken grootschalig. Zoals een volledige stadswijk in China, die nieuwe accenten moet zetten in de uniforme stedenbouwkundige architectuur. In 2001 zijn Herzog & de Meuron onderscheiden met de Pritzker architectuurprijs. De jury waardeert vooral de hartstochtelijke omgang met een keur aan bouwmaterialen. Een voorbeeld daarvan is het gebruik van schanskorven (breuksteenkorven) bij de vormgeving van gebouwgevels. Deze vinden toepassing in wijnhuis Dominus (1997) in Napa Valley, Californië, het eerste overzeese project van Herzog & de Meuron.
Ook in Zwitserland creëren Herzog & de Meuron gerenommeerde bouwwerken. In hun eigen vestigingsplaats Bazel ontwerpen zij St. Jakob Park (2001): het omvat niet alleen een voetbalstadion, maar ook het grootste winkelcentrum van de stad, het FCB-museum en een residentie voor senioren. In Münchenstein bij Bazel bouwen zij het Kijkmagazijn (2003), een kruising tussen een openbaar museum, kunstopslag en instituut voor kunstonderzoek.

Diener & Diener

Een ander bekend architectenbureau uit Bazel heet Diener & Diener. Het team vader en zoon Diener breidt het gebouw uit van Zwitserse ambassade in Berlijn, door de bouw uit de 19e eeuw te laten samengaan met eigentijds design. Daarnaast ontwerpen zij het zogenaamde orkaangebouw in Malmö, dat direct aan de Öresund staat en onderdak biedt aan een lerarenopleiding en een universiteitsbibliotheek. In Zwitserland bouwden zij o.a. het Centre Pasqu’Art in Biel (1999), de ABB Power Tower (2002) in Baden en de Mobimo Tower in Zürich (2011).

Annette Gigon en Mike Guyer

Annette Gigon en Mike Guyer werkten o.a. bij Herzog & de Meuron voordat zij voor zichzelf begonnen. In 1989 startten zij de samenwerking onder de naam Gigon/Guyer Architecten. De bouwwerken van de beide ETH-architecten genieten internationaal aanzien en worden veelvuldig gepubliceerd. Met name in de museumbouw hebben Gigon/Guyer zich een naam verworven. Zij ontwierpen het Kirchner Museum (1992) in Davos, het Museum Liner (1998) in Appenzell en het archeologische Park Kalkriese (2002) in Duitsland. Hun bekendste bouwwerk is de Prime Tower (2011). Met 126 meter hoogte en 36 verdiepingen overschaduwt dit alle andere gebouwen in Zwitserland.

Werken van buitenlandse architecten in Zwitserland

Verschillende buitenlandse architecten hebben Zwitserland verrijkt met uitzonderlijke projecten: de Franse architect Jean Nouvel ontwierp het Cultuur- en Congrescentrum van Luzern (1988), direct aan de Vierwaldstättersee. Van Santiago Calatrava, gepromoveerd aan de ETH, staan er twee belangrijke bouwwerken in Zürich: station Stadelhofen (1990) en de juridische faculteitsbibliotheek van Universiteit Zürich (2004). Het Centrum Paul Klee in Bern (2005) is van de hand van de Italiaan Renzo Piano. Ook het museum van Stichting Beyeler in Riehen/Bazel (1997) staat op zijn naam.𠊊rchitect Daniel Libeskind uit New York bouwde het winkelcentrum Westside (2008) aan de rand van Bern.

Doorverwijzende koppelingen


Zwitsers architectuurmuseum Swissworld Dossier: architectuur in Zwitserland Rondleiding