Inleiding

De betekenis van de sierkunst is op veel plaatsen nauw met de geschiedenis van het toerisme in Zwitserland verbonden. De grenzen tussen handwerk, volkskunst en sierkunst lopen daarbij vloeien in elkaar over.

Brienzer houtsnijwerk

In het hongerjaar 1816 begon de Brienzer draaimeester Christian Fischer gebruiksvoorwerpen met houtsnijwerk te versieren en deze aan de toeristen te verkopen. Om een gestaag groeiende vraag bij te kunnen houden, leidde hij al snel ook mensen uit de regio in deze sierkunst op. In 1851 behaalde het Brienzer houtsnijwerk op de wereldtentoonstelling in Londen een eerste internationaal succes. In 1884 volgde de oprichting van de "Houtsnijdersschool Brienz", die in 1928 vakschool en leerwerkplaats van het kanton Bern werd. Als enige instelling in Zwitserland maakt deze "School voor houtbeeldhouwkunst" het voor jonge mensen mogelijk, het houtsnijdershandwerk te leren en sinds 2009 worden in het beroepsonderwijs ook aankomende draaiers, mandenmakers, vlechters, keldermeesters en kuipers opgeleid. In zelfstandige bedrijven werken de opgeleide houtsnijders tegenwoordig opdrachten uit en maken ze eveneens souvenirs - de band tussen houtsnijwerk en toerisme is ondanks allerlei pogingen om verscheidenheid aan te brengen ook na twee eeuwen nog erg nauw. Omdat de objecten en de kennis van de geschiedenis en de praktijk van het "schnätzen" (beeldsnijden) voor volgende generaties verloren dreigden te gaan, werd in 1990 de "Stichting voor het verzamelen en tentoonstellen van houtsnijwerk Brienz" en in 2009 door deze stichting het "Museum voor Zwitserse houtbeeldhouwkunst" opgericht.

(Dak)spaanmakerij

Het juiste hout uitzoeken, het met veel gevoel splijten en elke spaan in de juiste hoek op maat zagen: de knowhow van de dakspaanmaker is even precies als tijdloos. In West-Zwitserland zijn er nog slechts ca. tien dakspaanmakers, die dit handwerk beheersen. Onvermoeibaar dekken ze daken en bekleden ze gevels met honderden spanen, de dunne plankjes, die in de meeste gevallen van sparrenhout gemaakt zijn. Afhankelijk van de grootte en de regio worden voor de houten spanen verschillende benamingen gebruikt (b.v. Tavillons in de Freiburgse en in de Waadtlandse Alpen). Na verloop van tijd kleuren de spanen zilvergrijs, waarmee het hout zich tegen weersinvloeden beschermt. In Zwitserland dateren de eerste getuigenissen ervan uit de Gallo-Romeinse tijd. Ze werden in Holderbank (Solothurn) en Oberwinterthur gemaakt. Daarmee begon een lange geschiedenis, omdat de spanen in het Middengebied pas in de 17e en 18e eeuw door dakpannen werden vervangen en in het berggebied tot in de 19e eeuw gebruikt werden. De opkomst van nieuwe materialen en de maatregelen ter voorkoming van dorpsbranden hadden tot gevolg, dat er steeds minder houten spanen gebruikt werden. Daarom zijn ze nu alleen nog aan historische gebouwen en aan alpen- en berghutten te bewonderen. Daken en gevels van houten spanen zijn een soort symbool van de Freiburgse en Waadtlandse Vooralpen. Gevelspanen hoeven pas na 100 jaar vervangen te worden. Dit alles bewijst, dat de (dak)spaanmakerij een hard en waardevol werk is; een handwerk, dat met passie bedreven, maar als gevolg van de steeds kleiner worden markt bedreigd wordt.

Poya-schilderkunst

In het Freiburgse Patois wordt met de twee simpele lettergrepen "po-ya" het drijven van het vee - bergop en bergaf aangeduid. Sinds de jaren 60 worden met dit begrip echter ook de voorstellingen van deze belangrijke gebeurtenis op het platteland bedoeld. De poya geldt als symbool voor het begin van het productieve seizoen en verschijnt sinds de vroege 19e eeuw op de voorgevels van boerderijen in de Freiburgse Vooralpen. Elke veehouder versierde zijn boerderij met een afbeelding van zijn eigen kudde, die in de voorzomer naar de alm trekt. Een poya vertoont dwars over het gehele beeld een lange rij koeien en andere boerderijdieren, begeleid door herders met hogehoed en andere het alpenleven typerende elementen. Sylvestre Pidoux (1800-1871) uit Vuadens geldt als eerste schilder binnen dit genre. Zijn voorstellingen moeten als permanent en tegelijkertijd voor ontwikkeling vatbaar model gezien worden, dat de veranderingen in de alpenlandbouw en veehouderij weerspiegelt. Tegenwoordig vind je op de boerderijen in de regio enkele honderden poya's en er zijn ca. vijftien amateurschilders, die in staat zijn, dergelijke voorstellingen te maken. Hoewel het aantal boeren en almbezitters afneemt, neemt de belangstelling voor poya's weer toe en vinden ze nieuwe afnemers: als object voor decoratieve en toeristische doeleinden dienen ze voor het versieren van ruimtes en worden op allerlei draagbalken afgebeeld. Bovendien kunnen er poya-schilderijen bewonderd worden in het Musée Gruérien in Bulle.

Meubelschilderkunst

De boerenschilderkunst in Appenzell en Toggenburg is uniek in de volkskunst van de alpenstreek. In de tegenwoordige tijd zijn er allerlei uitdrukkingsvormen, in het verleden wordt de meerduidigheid van de benaming "boerenschilderkunst" duidelijk. Schilderijen, die het boerenleven verbeelden zijn in Oost-Zwitserland sinds de 16e eeuw bekend. Je ziet ze als grove wandbeschildering op houten wanden, als Zwitserse of alliantieschijven en in de meubelschilderkunst van de boeren tussen 1750 en 1850. In de 19e eeuw werden afbeeldingen van herders en alpentochten gemaakt en werden melkemmerbodems en borden beschilderd voor boeren die trots hun veebezit wilden laten zien. In de tweede helft van de 20ste eeuw veranderde zowel de schilderkunst als de kijk erop. In kunst geïnteresseerde burgerijhad belangstelling voor de boerenschilderkunst. De nijverheid en het toerisme zetten de kunst in als reclamemiddel. Wetenschappers en liefhebbers zochten naar de "echte" boerenschilderkunst en geloofden, deze alleen in schilderijen uit het verleden te vinden, terwijl de hedendaagse kunst als nostalgische of souvernirschilderkunst werd afgedaan. Deze inschatting werd intussen gecorrigeerd. Onder de kunstenaars uit de 20ste eeuw werkten en werken er met veel creativiteit, waaronder ook schilderende boeren. Ze ontwikkelden persoonlijke stijlen en vonden voor de oude beeldmotieven van de alpenherders-schilderkunst nieuwe uitdrukkingsvormen.

Bernse boerenkeramiek

De regio Thun-Heimberg-Langnau is een in heel Europa bekend centrum voor ambachtelijke keramische producten met een rijk engobedecor. Vooral familiebedrijven vervaardigen met traditionele ambachtelijke techniek kleine series en afzonderlijke stukken. Omdat het keramische handwerk lange tijd op kleine agrarische bedrijven voor de zelfvoorziening uitgevoerd werd, wordt het aangeduid met "boerenkeramiek". In de vroege 18e eeuw ontstonden in het kanton Bern vijf pottenbakkerscentra, elk met eigen kunstzinnige productkenmerken: Langnau, Heimberg en Albligen vervaardigden keramische producten met engobeschilderkunst, Simmental en Bäriswil produceerden wit geglazuurde faiences. De vraag naar boerenkeramiek steeg in de 19e eeuw sterk door het toerisme. In de bloeitijd ervan rond 1900 stelden allerlei manufacturen sier- en expositiekeramiek evenals de Thuner Majolika (variant op Italiaans aardewerk) tentoon op beurzen in Parijs en Londen. Maar tegenwoordig wordt het handwerk bedreigd, ook al wordt met het opleiden van leerlingen actief aan opvolgers gewerkt. Enerzijds bevinden de handwerkers zich in een economisch moeilijke tijd, die gekenmerkt wordt door een veranderende consumptiemaatschappij en goedkope import van verschillende grote aanbieders. Anderzijds heeft de bond de beroepen "pottenbakker" en "keramiekschilder" in een enkel beroepssegment ondergebracht.

Schaarknipkunst in Pays d’Enhaut

Het hele scala van alpentradities vind je soms ook terug op een gewoon blad papier. De schaarknipkunst met haar zorgvuldig met een schaar of snijwerktuig vervaardigde en als kantweefsel aandoende voorstellingen maakt dit kleine wonder mogelijk. Traditioneel worden de voorstellingen in een stuk gerealiseerd, in zwart en wit – maar een knip van een schaar kan ook de meest uiteenlopende kleurschakeringen of formaten aannemen en er soms als een collage van bont papier uitzien. De moderne schaarknipkunst-kunstenaars houden van asymmetrische, grafische en abstracte motieven. Aanhangers van deze traditie vormen echter eerder scènes over het bergop gaan met het vee of over het produceren van kaas, ze representeren de traditionele leefruimte met chalets en houten huizen of verbeelden bloemendessins of geometrische hartencomposities. Zo worden in het Waadtlandse Pays d’Enhaut de silhouetten vaak gekenmerkt door een idyllisch Zwitserland en wordt de traditie van de twee grote lokale meesters Johann-Jakob Hauswirth (1809-1871) en Louis Saugy (1871-1953) gevolgd. Vanuit Pays d‘Enhaut hebben deze volks geïnspireerde silhouetten zich over heel Zwitserland verspreid, met name in het Saanenland, in het Simmendal en in het kanton Freiburg. Maar schaarknipkunst-kunstenaars zijn ook in andere regio's van het land te vinden en de Zwitserse vereniging "Freunde des Scherenschnitts" heeft intussen meer dan 500 leden. Toch bestaat er in Zwitserland geen enkele school, waar deze kunst onderwezen wordt – een kunst die daarom heel vaak door autodidactische en onafhankelijke kunstenaars gebezigd wordt. De meeste schaarknipkunst-kunstenaars hebben daarnaast nog een ander beroep, resp. een werkende partner. Slechts 5 kunstenaars voorzien met de schaarknipkunst volledig in hun levensonderhoud.
Veel van het genoemde traditionele Zwitserse handwerk is dagelijks te bewonderen in het openluchtmuseum in Ballenberg.
Levendige tradities